Ze zijn allemaal verdwenen. Maar ze liggen aan de basis van de roeping van de jonge Storck. Een vriend van zijn vader, een ongelukkig handelaar, transformeerde op diens advies een zeer ongeschikte handelsplaats in een bioscoop met Egyptisch decor, compleet met piramides, sfinx en kamelen. Henri was de toegewijde assistent van de filmoperateur, die in een plaatijzeren hok tewerkgesteld was. Het was er verstikkend en net zo gevaarlijk als naast een ontpinde granaat.
Kunst en risico gingen toén reeds samen, en sport was er ook bij, want je kwam er alleen via het dak in! Rustiger maar even ondernemend stichtte Storck een filmclub, die onmiddellijk met de avant-garde – van René Clair tot Eisenstein – in contact kwam en meer dan duizend liefhebbers en toeschouwers bijeenbracht. Dat vormde een culturele vloedgolf zonder voorgaande in een badstad, die, hoewel schitterend en koninklijk, meer aandacht had voor de schilders en de mooie dames dan voor jongelui met artistieke interesses, vooral als die veel risico’s opleverden en in een circusachtige, weinig academische sfeer plaatsvonden. De ondernemende en visionaire jongeman krijgt een camera als geschenk; dat verandert hem in een filmmaker. Hij filmt al wat hij ziet en wat wij nooit zullen zien: zijn stad Oostende, impressionistische beelden die verloren gingen.
Formaat Pathé-Baby 9,5 mm / 1927-1928