De film zelf is een lange wandeling gemaakt door een langzame camera, die enkele zeer beroemde schilderijen verkent, alsook de wereld van de grote onbeweeglijke vrouwen met de verdwaalde blik. Het gedicht en de muziek zijn op mimetische wijze binnengeslopen om aan de droomlandschappen klank te geven.
Realisatie : Henri Storck
Synopsis en tekst : René Micha
Beeld : Paul De Fru, geassisteerd door Jean-Pierre Etienne en Pierre Bellemans
Montage : Henri Storck, geassisteerd door Alain Marchal
Gedicht : Henri Bauchau, gesproken door Monique Dorsel
Stem : Jean Servais
Muziek : Philippe Arthuys
Fotografie : Charles en Virginia Leirens
Productie : Films Henri Storck
Productieleiding : Baudouin Mussche
Film opgedragen aan Luc Haesaerts en André Souris
Opdrachtfilm van het ministerie van Cultuur en de R.T.B.
De film wordt gewoonlijk voorafgegaan door een 8 minuten durende reportage die de schilder in zijn atelier aan het werk toont, terwijl hij praat over de manier waarop hij een schilderij uitwerkt.
Nederlandse versie onder de titel Paul Delvaux of de vervreemding, tekst van Karel Jonckheere (stem van Julien Put – stem in het ateliergedeelte: Stany Milbou)
Italiaanse versie. Tekst van Enrico Fulchignoni
35 mm / kleur (Eastmancolor) / 18 minuten / 1969-1970
Om de film te kopen, hier klikken
De tweede film over Delvaux bevestigt – hoewel op beperkte schaal – de indruk die in de eerste al gewekt werd. Storcks blik lijkt op die van de drenkeling uit L’Invention de Morel van Bioy Casares: hij observeert, ondervraagt, beroert heel even de personages, die behoren tot een tijd die door hun schepper is vastgelegd: een onmogelijk te overschrijden tijd, die hen insluit in de onveranderlijke tijdloosheid van la machine de la representation.
Antonio Costa, Henri Storck, il litorale belga, Campanotto Editore, Udine, 1994
Het is René Micha die het argument bedenkt dat de reis wil beschrijven die de schilder voortdurend in het rijk van de kindertijd heeft gemaakt: waar de Dichtung en de Wahrheit hetzelfde zijn … zoals Novalis het wil, waar Griekse tempels zonder overgang volgen op stations en cafés van rode baksteen, waar jonge vrouwen, zee- of bosnimfen, skeletten, geleerden verzonken in de beschouwing van een keisteen of in de standen van de maan, elkaar doelloos kruisen, met lege blik. Ondanks de fotografische perfectie en het meesterlijke gebruik van kleur is de film koud en is de tekst van René Micha – voorgelezen door Jean Servais – eerder nutteloos.
Paul Davay, Cinéma de Belgique, Ed. Duculot, 1973