In een Waalse favela-verkaveling voerde hij exemplarische personages en situaties ten tonele: de promiscuïteit van de grote gezinnen, de vrouwen die sterven in het kraambed, het spookbeeld van de deurwaarders, de woekeraars en de schraapzuchtige, harteloze eigenaars, de uithuiszettingen, de kinderen zonder jeugd, de werkloosheid, de incest en de sloeries, de tuberculose, de onmogelijkheid om te leren, maar ook de solidariteit onder buren. Alle opnamen werken op de intensiteit, het volledige kader, wat – in de eerste betekenis van het woord – een indruk van verstikking, valstrik, opsluiting meebrengt. We kunnen vermelden: de minuscule kamer waar een heel gezin op een hoop slaapt, zodat je geen voet op de grond kunt zetten zonder over een lichaam te stappen of een teil te verplaatsen, het kinderkerkhof, het gezichtendefilé, het familieportret onder een waslijn met een rits sokken vol gaten, de diefstal van de autoped, de meisjes van zes die voor de laatstgeborene reeds de moederrol moeten vervullen. En tegenover dit teveel aan tegenspoed: de leegte van de blikken, de afwezigheid van affect. Overleven vult heel het gezichtsveld. Maar de boodschap van hoop is aanwezig, met de afbraak van de krotten (de bouwvallen worden neergehaald zoals men zich van een tiran bevrijdt). De bouw van de tuinwijken – omgeven door bomen en bloemen en een toekomst die je toelacht – laat je geloven dat de menselijke waardigheid gered wordt.
Regie : Henri Storck
Regieassistent : Fernand Piette
Beeld : Eli Lotar, John Ferno
Montage : Henri Storck
Scenario : Fernand Piette, Henri Storck
Vertolking (Frans) : De dames Beauffre, Brenda, Marion Chevolet, Gazeau, Jihem, Massin, Peltier, Taleur, Odette Lhost, Marie Delcourt. De heren Gazeau, Marcel Josz, Keppens, Lambret, Louard, Massin, Omer Van de Gaer, Edgard Willy.
Vertolking (Nederlands) : De dames Alida Bascour, Jeanne Berodes, Didier, Jo Dons, Vleminckx, Van Outryve, Winterberg, Marieke Delcourt en Charlotte Noppen. De heren Constant De Vuyst, R. Dubois, Leo Lambert, Charles Thyssens, Omer Van de Gaer en Maurice Waterschoot.
Muziek : Maurice Jaubert
Liederen : Charles Dorat in een uitvoering van Agnès Capri
Jazzorkest van het N.I.R. gedirigeerd door Stan Brenders
Geluid : Richard Eliot
Productie : C.E.P.
Productieleider : R. G. Le Vaux
Titelkaart (oorspronkelijke Nederlandse versie) : Het doel dezer film beoogt de plaag der krotwoningen te toonen in haar gruwelijke werkelijkheid. Alle tooneelen werden naar oorspronkelijke gegevens opgevat, en opgenomen op de plaatsen zelf waar de krotwoningen zich bevinden.
Opdrachtfilm van de Nationale Maatschappij voor het Bouwen van Goedkoope Woningen
Nederlandse versie onder de titel Het huis der ellende (bewerking: Willem Rombauts)
35 mm / zwart-wit (Gevaert) / 30 minuten / 1937
Om de film te kopen, hier klikken
Voor alles moest de film het karakter hebben van een onderzoek, een onweerlegbare en aangrijpende reportage. We kònden er ons dus toe beperken van de film een zuivere documentaire te maken. Enerzijds was er echter de wens om de tussenkomst van de speaker te vermijden, anderzijds de wens om de bewoners van de krotten te laten spreken en ze enkele van de heel banale episodes van hun dagelijkse leven voor de toeschouwers te laten beleven; dat bracht ons ertoe een reeks scènes te creëren die onderling verbonden waren door een zeer losse anekdotische samenhang, maar eveneens door een logische en precieze reportagestijl. Bij deze filmformule vertoonden we dus een authentieke én tegelijk in elkaar gezette reportage op het scherm en, door middel van een reeks gespeelde scènes, gaven we aan bepaalde momenten van de film een dramatisch standpunt en dito vorm. Ik denk dat het mogelijk en zelfs productief is de documentaire en het drama op deze manier nauw te verweven, en dat er in deze nog maar weinig omschreven formule toekomstmogelijkheden zitten.
Henri Storck, interview door Christiane Delpierre, Les Beaux-Arts, 24 december 1937
“Storck heeft aan de creatie van deze film zoveel diepe menselijkheid meegegeven, zo’n scherpe kijk op de sociale rechtvaardigheid, zo’n diepgaande kennis van zijn onderwerp, zo’n mate van artistieke en technische kwaliteiten, zo’n rijke intelligentie, emotie en intuïtie, dat het effect op de toeschouwer een absolute overtuigingskracht heeft: voortaan zal het de toeschouwer onmogelijk zijn zonder een gevoel van onbehagen de gedachte te verdragen dat te midden van het maatschappelijk stelsel waarin hij opgenomen is, nog die gesel bestaat, waarvan men nu weet hoe onmenselijk, laag en dodelijk hij is: de krotwoning.”
Luc Haesaerts, Le barbelé, Brussel, 29 februari 1940
Meer dan de helft van de drie filmrollen vormt de gewelddadigste, meest verwoestende schildering van de gruwel van de krotwoning die ik ooit in de filmkunst heb zien realiseren. Niets in de Amerikaanse films over verwante onderwerpen is vergelijkbaar met de intelligentie, met de gevoeligheid voor mildheid die de auteur van deze film aan zijn taak heeft weten te verstrekken.
Paul Strand, The American filmmaker, 1939
Verbannen wij uit onz’ herinnering
Het slijk, het vuil, het schurft, de doodenrust
Het kind dat huilt in koortsig’ huivering
De vloek, de haat, de liefde zonder lust
De ziekte die ons hart heeft aangetast
Aan ons, kinderen van den zwarten nood
‘t Houweel heeft goed gewerkt
De steeg ligt al in puin
De puinhoop rookt nog helder
Van ‘t groote laaiend vuur
En arme menschen gaan den weg op van de vreugd van de hoop
Zij durven niet gelooven
Zij vroegen lucht en licht om te leven
Zij wilden eenmaal bloemen in de zon
‘t Houweel heeft goed gewerkt
De steeg ligt al in puin
Zie onze huizen rijzen
Ah, dat’s ons nieuwe leven
Men sterft van kou, van honger in den nood
Donkere lucht, waar men ook gaat of keert
In deze krocht sliepen wij dag en nacht
Met ongediert’, de ratten en den dood
En overal zijpelt de regen door
In deze hel, ging onze hoop teloor
(Spreekkoor van de generiek)
Een voorbeeldige film over maatschappelijk protest, opmerkelijk voor zijn consistent dramatische ironie, zijn briljante geluidsspoor en muziekpartituur, en zijn onwrikbare behandeling van de menselijke wanhoop.
R. Barsam, Nonfiction film, a critical history, 1973
Misschien komt deze film ten goede aan de Maatschappij voor het Bouwen van Goedkoope Woningen, voor wier rekening ze werd gemaakt. Misschien zal ze het geweten wakker schudden van wie zich opwerpen tot leiders in den lande en het schoonste deel van hun tijd besteden aan het vechten voor eigen belang. Heel zeker zal ze een kreet van afgrijzen doen opgaan.
Ik zou liever gezien hebben, dat Storck de overspannen, lawaaierige spreekkoren aan ‘t begin en ‘t einde van de film had vervangen door een paar heldere stemmen, die een niet zoo meeting-achtigen tekst voordroegen. Ook vind ik de paar caricaturale zetten tegen de huisjesmelkers niet zeer geslaagd. De toon van de film is te tragisch voor die fantazieën. Daarentegen is de muziek alles wat we er van mochten verwachten, en nog veel meer. Ze rukt het gemoed open voor al die wreede indrukken, die u dagenlang bijblijven.
Filmkroniek, Nieuw Vlaanderen Turnhout, 11 december 1937